In mijn leven zijn er maar een paar plekken geweest die ik echt als veilig heb ervaren. Het huis van mijn oma in Breda, de flat van mijn tante Trees, en het huis waar mijn tantes Julia en Lien woonden, waren toevluchtsoorden waar ik even mezelf kon zijn. Op deze plekken hoefde ik niet voortdurend op mijn hoede te zijn of te piekeren over wat me thuis te wachten stond. Een paar dagen, een weekend, of zelfs meerdere vakantieweken weg van Grave naar deze plekken gaf me de ademruimte die ik zo hard nodig had.
Deze veilige omgevingen boden meer dan alleen rust; ze waren een schuilplaats, een plek zonder dreiging. Hier was ik vrij van de constante spanning die mijn jeugd kenmerkte. De hooggespannen relatie met mijn vader en het volwassen leven dat ik op veel te jonge leeftijd in Grave moest leiden, voelden daar even ver weg. Grave zelf zal voor mij nooit tot de veilige plekken behoren. Het is voor altijd verbonden met de moeilijkste periodes van mijn jeugd. Natuurlijk waren er ook positieve momenten in Grave, maar deze verbleekten in het licht van het strakke regime waarin ik moest leven.
De Topaasstraat in Breda
Mijn geboortehuis aan de Topaasstraat 22 in Breda is een van die veilige plekken. In 1967 woonde ik daar samen met mijn moeder, mijn oma Lotte, mijn opoe Roos en mijn oom Stephan. Mijn vader was er alleen in de weekenden, wanneer hij verlof had van de luchtmacht. Mijn herinneringen aan die tijd zijn flarden, misschien deels gevormd door verhalen die later aan mij zijn verteld. Wat ik me wel duidelijk herinner, is de warmte en geborgenheid die dit huis bood.
Vanaf de zomer van 1975 werd de Topaasstraat ook de plek waar ik tijdens de zomervakanties wekenlang verbleef bij mijn oma. Die eerste zomer staat me nog helder voor de geest. De eerste avond overviel een intense heimwee me, en ik zat ontroostbaar in de huiskamer. Uiteindelijk belde oma mijn moeder, en na haar stem te hebben gehoord, kalmeerde ik. In de dagen die volgden, ontstonden plannen: uitstapjes met oma’s Fiatje 500, wandelingen langs de Mark, en bezoekjes aan familie. Die zomers waren als een balsem voor mijn jonge ziel.
In de jaren daarna bracht ik veel tijd door in Breda. Ik speelde met mijn neven David en Paul van mijn tante Trüde, ontdekte de bossen bij Teteringen en het Cadettenkamp, en ging op avontuur met andere kinderen uit de buurt. Oma zorgde voor structuur en plezier, met spelletjes zoals Yahtzee en Canasta, en verhalen die mijn nieuwsgierigheid aanwakkerden. Er waren ook honden, altijd honden: Yessep, Zena, Snoopy en meer. Wandelen met de honden en tante Trees langs de sloot van de Lage Kant waren dagelijkse rituelen, net zoals het Israël-fluitje dat ons riep.
Oma’s huis was niet alleen een fysieke plek, maar een gevoel. Het was een plek van eenvoudige geluksmomenten: Spaanse bordjes met lekkernijen, hete gebakken aardappeltjes, bastognekoeken met slagroom en rozensiroop. Geen bezoek aan oma was compleet zonder rozensiroop, met water of melk, en het voelde alsof de wereld even stilstond tijdens die momenten.
Naarmate ik ouder werd, veranderde mijn relatie met het huis. Het werd een plek waar ik onaangekondigd langs kon gaan, een toevluchtsoord in mijn drukke leven. Maar toen oma haar huis verkocht, bleef er een leegte achter. Ik overwoog om het huis te kopen, maar het was financieel niet haalbaar. Toch, in mijn gedachten, keer ik er moeiteloos naar terug. De indeling van de woonkamer, de serre, de keuken met de derde wereldla, en de vroege ochtenden met koffie en witte boterhammen blijven voor altijd in mijn herinnering gegrift.
Het huis, mijn oma, en die momenten zijn voor mij een bron van warmte en kracht. Het zijn herinneringen die me laten zien hoe belangrijk het is om een plek te hebben waar je simpelweg jezelf kunt zijn. Die veilige plekken uit mijn jeugd hebben me gevormd, en ik draag ze altijd met me mee – niet alleen als een echo uit het verleden, maar als een levende aanwezigheid in het nu en een plek om in gedachten altijd naar terug te keren om het gevoel van veiligheid weer op te roepen.