In mijn jeugdige leven zijn er maar een paar plekken geweest die ik echt als veilig heb ervaren. Het huis van mijn oma in Breda, de flat van mijn tante Trees, en het huis waar mijn tantes Julia en Lien woonden, waren toevluchtsoorden waar ik even mezelf kon zijn. Op deze plekken hoefde ik niet voortdurend op mijn hoede te zijn of te piekeren over wat me thuis te wachten stond. Een paar dagen, een weekend, of zelfs meerdere vakantieweken weg van Grave naar deze plekken gaf me de ademruimte die ik zo hard nodig had.
Deze veilige omgevingen boden meer dan alleen rust; ze waren een schuilplaats, een plek zonder dreiging. Hier was ik vrij van de constante spanning die mijn jeugd kenmerkte. De hooggespannen relatie met mijn vader en het volwassen leven dat ik op veel te jonge leeftijd in Grave moest leiden, voelden daar even ver weg. Grave zelf zal voor mij nooit tot de veilige plekken behoren. Het is voor altijd verbonden met de moeilijkste periodes van mijn jeugd. Natuurlijk waren er ook positieve momenten in Grave, maar deze verbleekten in het licht van het strakke regime waarin ik moest leven.
De Spaarnestraat in Breda
Het huis op de hoek van de Spaarnestraat in Breda heeft altijd een bijzondere plek in mijn hart gehad. Van de jaren ’70, toen tante Julia er woonde, tot eind 2024, het jaar waarin tante Lien overleed, bleef het een familiebolwerk. Velen van mijn neven en nichten groeiden er op, en zelfs de jongste generatie logeerde er bij oma. Zelf heb ik er van mei tot december 1984 gewoond, een periode die diepe indruk op me heeft gemaakt.
Bij Tante Julia in de jaren ’70/begin jaren ’80
In mijn jeugd was de Spaarnestraat vooral een logeeradres. Met mijn ouders brachten we er weekenden door bij tante Julia en oom Ton van Egmond, en na hun scheiding bij oom Han Hardeman. Het was er altijd gezellig; we kenden de buurtkinderen en de familiebanden waren sterk, mede dankzij de nabijheid van tante Josie en oom Dave Deighton. Als er in of rondom Breda gebowld werd, fungeerde dit huis vaak als uitvalsbasis.
Tante Lien vanaf het begin van de jaren ’80
Bij mijn Ome Piet en Tante Lien in de eerste helft van de jaren ’80
Toen tante Julia en oom Han verhuisden, werd het hoekhuis aan de Spaarnestraat echt een van mijn veilige havens. Aanvankelijk kwamen mijn zus Daniëlle en ik er samen in de weekenden, later bezocht ik het vaak alleen tijdens vakanties. Oom Piet werkte bij Pom Lai en was betrokken bij Golden Ten aan de Boschstraat en Bavelselaan. Wanneer hij na zijn werk thuiskwam, haalde hij me soms uit bed om samen naar Panaché te gaan voor saté met brood, of naar de Christ voor een frietje. Soms bezochten we een kroeg met een biljart, waar hij zijn vaardigheden toonde. Een uitstapje naar de Vanity in de Catharinastraat staat me ook nog bij; in mijn pyjama tussen de feestgangers keek ik mijn ogen uit. Oom Piet was een boef, en bij een boef horen streken.
In de zomervakantie van 1982 belde oom Piet me op in Grave met de vraag of ik wat geld wilde verdienen bij een schilder. Deze schilder, Loek Ansems, haalde me vroeg op en bracht me ’s middags terug naar de Spaarnestraat, waar ik die zomer verbleef. Met een trommeltje brood en een fles cola ging ik op pad. Bij terugkomst had tante Lien altijd iets lekkers voor me klaarstaan. Hoewel de dagen vroeg begonnen, was Laurens, zo jong als hij was, vaak al op en hield me gezelschap tot ik vertrok naar Roosendaal of Santpoort-Noord om daar te schilderen.
In de buurt ontstonden vriendschappen die telkens weer opleefden bij elk bezoek. Namen als Ronald van de Klundert, Dew Mohan en Robbie van Dijken komen in me op. Via het paadje achter het huis kwamen we op het binnenpleintje tussen de Spaarnestraat en de Roerstraat samen. We speelden met vuurwerk, voetbalden en maakten uitstapjes naar de stad. Onze streken leidden soms tot schade, maar het was een tijd van onbezonnen jeugd.
De gedwongen verhuizing in 1984 naar Breda
In mei 1984 kwam er abrupt een einde aan ons leven in Grave. Door financiële problemen veroorzaakt door mijn vader moesten we de Van der Plaatstraat verlaten. Na een nacht bij tante Rita op nummer 11 verhuisden we noodgedwongen naar Breda. De Spaarnestraat werd ons tijdelijke onderkomen tot we een eigen woning vonden; we bleven er tot de kerstvakantie van dat jaar.
Het was een drukke bedoening:
- Oom Piet en tante Lien sliepen in de master bedroom aan de voorkant.
- Laurens, Kika en Daniëlle deelden de slaapkamer aan de achterzijde.
- Ik had een eigen kamertje aan de voorkant.
- Mijn moeder en CeeBee, die bij ons introk, verbleven op de zolderkamer.
Vooral voor tante Lien had dit een grote impact.
Laurens en Kika waren nog kleuters, maar ik nam ze graag bij de hand om de wereld te ontdekken en hen van alles bij te brengen. Onze eerste grote ontdekking was de McDonald’s in de Karnemelkstraat, waar we vaak naartoe wandelden voor iets lekkers. Ook maakten we wandelingen langs de Weerijs richting het Diaconessenhuis bij de Langendijk, een mooi stukje groen in Breda. Het voelde alsof ik er een kleine broer en zus bij had, wat de basis legde voor een warme relatie die tot op de dag van vandaag voortduurt.
We namen deel aan het stratentoernooi van het Westeinde bij de Brugflat, hielpen in het buurthuis aan de Scheldestraat en ik fietste dagelijks van de Spaarnestraat naar de Poolseweg voor mijn tijd op de Laboratoriumschool. Onderweg nam ik vaak Laurens achterop om hem bij de kleuterschool op de Jacob Catssingel af te zetten.
Na onze verhuizing naar de Haagse Beemden
Eind 1984 verhuisden we naar de Wilgenbroek 118 in de Haagse Beemden, ons nieuwe thuis. Toch bleef de Spaarnestraat een beetje als thuis voelen; ik kwam er nog vaak over de vloer. Na de scheiding van oom Piet en tante Lien ontstond er een andere dynamiek, waarbij ik een deel van de zorg voor de kleintjes op me nam. Van cadeaus kopen voor Moederdag – want tante Lien was als een moeder voor me – tot extraatjes om hen te verwennen.
Tante Lien had altijd iets te eten klaar en ontving mijn vriendinnetjes – Nicole, Claudia en Ilonka – met open armen. Ze werden warm opgenomen in de familie. Ondertussen nam ik Laurens, Kika en later Arnold regelmatig mee op stap, van kleine uitstapjes naar de stad tot bioscoopbezoeken. Films zoals Santa Claus en An American Tail: Fievel Goes West hebben we samen bekeken. Met Arnold in de kinderwagen struinden we op vrijdagmiddagen door Breda, en zijn vrolijke gezicht zorgde voor de nodige aandacht.
In die tijd leerde ik programmeren op mijn Commodore Amiga 500. Kika werd een gewillige tester voor mijn interactieve rekenprogramma, dat met een spraakprocessor feedback gaf op haar antwoorden. Het was een manier om haar te helpen met rekenen, en tegelijk ook een voorbeeld van hoe we elkaar in de familie ondersteunden.
Vanaf 1987 begon ik jaarlijkse trips naar Lloret de Mar, waar ik altijd een doosje Maja-zeep meenam voor tante Lien. Het was een klein gebaar, maar haar reactie maakte het altijd speciaal. Zelfs later, toen ik mijn rijbewijs haalde, nam ik de kinderen mee op spontane tripjes, bijvoorbeeld naar Nijmegen om Daniëlle en Peter te bezoeken. Het was fijn om die vrijheid te hebben en nieuwe herinneringen te maken.
Na de komst van Oom Koesman
Toen oom Koesman in het leven van tante Lien kwam, veranderde er veel. Zelf had ik inmiddels mijn eigen plek en was ik vaak druk met werk en bowlen. Toch bleef ik, wanneer ik tijd had, op bezoek komen bij de Spaarnestraat. Na de geboorte van Ratna voelde het gezin compleet. Hoewel ze me ooit met melk onder spuugde, bouwde ik ook met haar een warm contact op.
De bezoeken werden minder frequent, maar tante Lien bleef onveranderd: ik mocht nooit vertrekken zonder eerst iets gegeten te hebben. Toen de kinderen één voor één het huis verlieten, werden nieuwe adressen plekken waar ik welkom was. Het contact bleef sterk, en die warmte, zo typerend voor de Spaarnestraat, is altijd blijven bestaan.